DE KROON OP HET WERK VAN 1830

Bernhard en Bea,
Verklaring van Oorlog aan den Stadhouder der Verenigde Nederlanden

Het Nederlandse koningschap is geen product van eigen bodem. Het is gegrond op 12 februari 1815 door een geheim ontwerp van het Congres van Wenen. De geboorteaankondiging was in het Deutz gesteld:

Die vereinigten Provinzen, aus denen Holland besteht, werden gemeinsam mit den belgischen Provinzen und den durch Art. 10 abgetretenen Bezirken gebildet an S.K.H., den Souveränen Fürsten der Vereinigten Provinzen, ein einziges Königreich mit dem Namen Königreich der Niederlande. Dieser Prinz und seine Nachfolger werden den Titel eines Königs der Niederlande annehmen und sobald die übliche Ratifizierung erfolgt ist, werden der Titel und die Vorrechte der Königswürde im Haus Oranien-Nassau-Dietz anerkannt.

Al is tot het koningschap elders besloten, de gedachte is in stilte gekoesterd door Willem 1. Het was voor hem de kroon op de soevereiniteitsopdracht van 1813. Hij streefde de bekroning na via een omweg. Zijn vertegenwoordigers in Wenen kregen de instructie om met betrekking tot de koningstitel een passieve houding aan te nemen, maar toe te stemmen als de kroon werd aangeboden. 


Translate
📚 Dutch Version
📚 English Version


Het koningschap werd bovendien gekoppeld aan gebiedsuitbreiding. De landhonger omvatte aanvankelijk meer dan een hereniging van Noord- en Zuid-Nederland. Hij was enigszins vergelijkbaar met de annexatie lust na 1945. Hij had namelijk ook betrekking op Duits grondgebied tot en met de Nassause erfgoederen. Het argument dat de geallieerden voor dit wensenpakket moest winnen was dat de gebiedsuitbreiding van Nederland een bijdrage zou zijn tot het politiek evenwicht van Europa. 

Het Verenigd Koninkrijk zou fungeren als schildwacht tegen een herleving van de Franse veroveringszucht. Vooral de Engelse regering bleek voor dit argument gevoelig; de Franse beheersing van de Schelde, van Antwerpen, had zij gevoeld als een pistool op haar borst. Haar minister van Buitenlandse Zaken Castlereagh verspreidde de suggestie onder zijn bondgenoten. Oostenrijk gaf te kennen geen aanspraak op de terugkeer van België onder zijn heerschappij te zullen doen. 

Rusland vond het, na enige financiële tegemoetkomingen in zijn schuldenlast, ook wel goed. Pruisen blokkeerde de aanspraken op Duits grondgebied; Luxemburg kwam ervoor in de plaats. Metternich, de ceremoniemeester van het Congres van Wenen, constateerde nadien

'Der neue Staat der Niederlande sey ohnehin das Schooskind der Mächte das sie mit Liebe, ja mit wahrer Affenliebe gross zögen.'

Het nieuwe koninkrijk was niet op het later opgekomen nationaliteitsbeginsel gebaseerd. De samen gehoopte volken waren er tevoren niet in gekend. Als de stille ambitie van Willem I geheel zou zijn vervuld, dan was Pruisen, het rijk drietalig geworden. Door verzet van dat het Rijnland zelf begeerde, werd dit goeddeels voorkomen. Maar het verslagen Frankrijk was niet bij machte de inlijving der Waalse gebieden te voorkomen. De vereniging met het protestantse Noorden wekte tegenzin op bij de voormalige Franstalige rooms-katholieke elite in het Zuiden; een belangrijk deel zou terugkeer naar het Huis van Habsburg hebben verkozen. 

Het zou zich wellicht in een personele unie met Nederland thuis hebben kunnen voelen. In het Noorden werd de verovering van Willem I zonder geestdrift aanvaard. Onder de dreiging van de terugkeer van Napoleon zette Willem I in 1815 zichzelf, vóór de ratificatie der Weense besluiten, de kroon het hoofd. De noodzakelijke grondwetsherziening volgde pas daarna.

Zorgden de dynastieke wensen van Willem I voor de impuls, gaf de Engelse regering eraan toe wellicht mede als troost voor de verbreking van de verloving der Engelse en Nederlandse troonopvolger, defensief militaire overwegingen zullen voor de geallieerden de doorslag hebben gegeven bij de snelle beslissing ten noorden van Frankrijk een bufferstaat te vestigen. Dit gehaaste fusiestreven kwam de innerlijke hechtheid - de inwendige structuur - van het jonge koninkrijk niet ten goede, ja, is het uiteindelijk waarschijnlijk funest geworden. Een vitium originis, dat in de Klein- en Groot-Nederlandse geschied beschrijving onderbelicht is gebleven.

Op 5 maart 1813 schreef Wilhelmina van Pruisen - de weduwe van Willem v-uit Berlijn een brief aan haar oudste zoon, die toen in Breslau vertoefde. Daarin maakte zij melding van een verslag van de stemming in Hol-land uit het nog door Napoleon bezette Amsterdam. 'Dat verslag', zo berichtte zij, 'behelsde ook het natuurlijk verdichte nieuws, dat er een Engelse vloot in aantocht was met Willem als koning van Holland. Dat is natuurlijk niet aan te nemen. Hij schreef; 

'wij hebben er ook enkel maar om gelachen, maar het zou wel van belang zijn, iets met zekerheid te weten te komen aangaande de werkelijke stemming van de natie en aangaande de wensen van het beter deel der bevolking. Dat ons Huis daarginds nog altijd geliefd is, dat men er ons herstel begeert, dat geloof ik gaarne; maar op welke wijze wenst men ons terug? En wat willen zij hunnerzijds doen om onze terugkeer mogelijk te maken?

Twee vragen die volgens Wilhelmina voor het Huis van Oranje van het uiterste gewicht waren. Haar eigenwijze, zelfstandige zoon kennend bracht zij hem haar opvatting in alle nederigheid onder ogen. Desalniettemin met een duidelijkheid, waarmee voorheen ook haar man, de overleden erfstadhouder, zo vaak- en nogal eens vergeefs - politieke richting was gewezen. Een anekdote beweerde zelfs, dat Willem v het paradijs zou hebben versmaad als zijn vrouw hem de weg erheen zou banen. 

Het eerste dat volgens de prinses gedaan moest worden was: het land bevrijden van het Franse juk en dan zien hoe rust en welvaart konden worden verzekerd. Zolang de oorlog duurde was voorspellen natuurlijk moeilijk.

Koningin Wilhelmina

'Maar als men U in een spontane opwelling tot de troon mocht roepen, denk ik, dat gij niet zoudt weigeren, wel te verstaan als dit ook strookt met de plannen der mogendheden, die nu de toekomst van Europa in handen hebben. Ik zou U echter sterk moeten aanraden, zelfs de schijn te vermijden van een koningschap te zoeken. Ik kan ook niet denken dat dat Uw bedoeling zou wezen, al ware het alleen maar om het vooroordeel, dat in het land nog zolang tegen de titel heeft bestaan. Maar wat ligt er aan een titel, als het wezenlijke slechts wordt bereikt. Zeer noodzakelijk echter schijnt het mij dat het hoofd van de staat, welke zijn titel dan ook wezen moge, bij deze gelegenheid wordt bekleed met de vereiste macht om de naleving der wetten te kunnen verzekeren en om naar omstandig heden te kunnen handelen².

Met deze brief droeg Wilhelmina aan haar zoon de ambivalentie over waardoor de houding van het Oranjehuis ten opzichte van de soevereiniteit over de Zeven Verenigde Provinciën twee eeuwen lang was gekenmerkt. Het lijdt geen twijfel dat die soevereiniteit door verscheidene leden van het Huis werd geambieerd. Bijvoorbeeld door Frederik Hendrik! Waren zijn vader, prins Willem 1, en zijn broer Maurits nog met de titel 'Excellentie' aangesproken, zijn vriendschap met Richelieu bezorgde hem de titel 'Hoogheid'.

Door een huwelijksverbintenis van zijn zoon met een Engelse koningsdochter (1641) aan te gaan, werd het aanzien van zijn Huis nog meer verheven. Zelfs aan het Engelse hof waren er velen, die dit beschouwden als de voorbereiding tot een staatsgreep, waardoor de stadhouder van dienaar der Staten soeverein van het land zou worden.³ 

De vroege dood van prins Willem II heeft die ontwikkeling waarschijnlijk verijdeld. Latere ervaring wees uit, dat zulke huwelijken ingewikkelde kanten hadden: Willem v werd als 'Zijne Hoogheid' aangeduid, zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen als 'Hare Koninklijke Hoogheid' en dat versterkte zijn minderwaardigheidscomplex en belaagde hun huwelijksband⁴.

Maar al was de ambitie er, zij werd onderdrukt, ondergeschikt gemaakt aan andere overwegingen. Sommigen zullen zich de geschiedenis vanuit hun schooljaren nog wel herinneren. Ten tijde van de afzwering van Filips II hebben de opstandige gewesten het ontbreken van een landsheer als een staatsrechtelijke leemte aangevoeld. De regeerders over de diverse Nassause landjes waren niet meer dan rijksgraaf, zo heeft Poelhekke uitgelegd.⁵

Willem de Zwijger en zijn nazaten hadden maar één ding vóór: de prinsentitel van hun overigens niet zeer aanzienlijke Franse bezitting Orange. De Zwijger meende dat hij inbreuk zou maken op feodale hiërarchische tradities door zichzelf als zodanig naar voren te schuiven. Als werkelijk leider van de Opstand zocht hij naar een algemene protector uit een gevestigde dynastie. 

Achtereenvolgens werden op zijn advies Matthias van Oostenrijk en de hertog van Anjou aangezocht. Zij voldeden niet. De eerste bleek te zwak, en de tweede te zeer gebrand op soevereiniteit, té katholiek ook om werkelijk als beschermer van de vrijheden der Nederlanden te kunnen worden beschouwd. In beide gevallen bleef de Prins van Oranje in zijn gewesten 'hoge overheid' vorstelijk stadhouder in de soevereiniteit deelde. 

Vermoedelijk moeten waarmee hij als we dus erkennen dat de mislukking ook aan dubbelzinnigheid van begrip bij de opstandelingen lag. Zij wilden een 'soeverein' in náám; één die hun beslissingen zou sanctioneren en uitvoeren. Toen Anjou zich met de 'Franse Furie' in Antwerpen onmogelijk maakte, wilden de Staten van Hol-land doortasten. Willem de Zwijger zou als graaf van Hol-land zijn ingehuldigd, als Balthasar Gerards hem twee dagen tevoren niet om het leven had gebracht.⁶

Dit schokkend gebeuren deed geen afbreuk aan de behoefte aan een landsheer, overeenkomstig het monarchistisch principe. Tevergeefs werd daarna de soevereiniteit opgedragen: eerst aan de koning van Frankrijk en vervolgens aan de koningin van Engeland. Die wilden zich geen van beiden zo openlijk tegen Filips II opstellen. Weliswaar werd Leicester door Elisabeth als gouverneur-generaal aangewezen. Deze zocht daar een macht achter gelijk aan die van zijn koningin; de Staten-Generaal wilden  hem wel gezag opdragen maar - aan het hunne ondergeschikt. 

Zo ontaardde het Engelse secours in een machtsstrijd om de soevereiniteit. Toen men Leicester (1585-1587) ervan ging verdenken, dat hij zowel Oldenbarnevelt als Maurits wilde uitschakelen, was de maat vol. Een soevereiniteitsopdracht werd daarna niet meer beproefd. Van de nood werd een deugd gemaakt. De monarchale regeringsvorm werd een onderwerp van academische studie, waarover nog lang aan de jonge hogeschool te Leiden zou worden gedoceerd. De Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk (artikel 55 van de Grondwet).⁷

Los van die monarchistische theorie ontwikkelde zich een republikeinse praktijk. Een regentenaristocratie zocht haar macht te vestigen. Uiteraard werd gepoogd dit gezag ook te legitimeren. De Goudse regent Vrancken en Hugo de Groot leverden daarvoor een begin van bewijs. In het Tractaet van de oudtheyt van de Batavische en de Hollandsche Republique waarin werd geponeerd dat altijd de Staten (ordines) geheerst zouden hebben naast vorsten (principes) - niet koningen (reges) - met beperkte bevoegdheden. Men is het er nu wel over eens, dat dit niet het sterkste geschrift van De Groot is geweest.⁸ 

Desalniettemin deed zijn leer opgeld. De tegenstand van de regenten tegen de macht van de stadhouder sprak uit de lange duur der stadhouderloze perioden: 1650-1674, en 1702-1747. Aangezien echter de regentenheerschappij niet van oligarchische smetten vrijbleef, konden de Oranjes in geval van een debâcle met behulp van het volk ('het grauw') tegenkracht ontwikkelen. In bepaalde perioden was de stadhouder ongetwijfeld op het gebied van de buitenlandse politiek en de oorlogvoering de leidende macht.⁹  

Doch als een Maurits, een Willem III of Willem rv de kans én de gelegenheid kregen zichzelf tot soeverein te verheffen, dan trad een zekere tegenzin op om de structuur van de staat wezenlijk te veranderen. Voor hij het Engelse koningschap veroverde, heeft prins Willem III getracht zich een monarchale positie in Nederland te verwerven. Hij kwam er dicht bij toen de Staten van Gelderland hem de hertogelijke waardigheid aanboden; zijn vrienden weerhielden hem ervan deze te aanvaarden¹⁰.

Het leek wel alsof de feitelijke macht belangrijker werd geacht dan de titel. Het streven der Oranjes was er vooral op gericht de mácht in de familie te houden. Door het stadhouderschap in alle gewesten te verenigen en eerst in de mannelijke, daarna ook in de vrouwelijke lijn erfelijk te maken. Maar Willem IV begeerde niet als 'King of the Rabble' - beter gezegd 'Prince of the Mob' - aan het hof van zijn Engelse schoonvader bekend te staan.¹¹

Fockema Andreae tekent de ontwikkeling iets te simpel, als hij de stadhouder beschrijft als de staatsdienaar, die 'naar het geschreven recht onder acht- of negenvoudige meesters was gesteld, een veelheid van bin-dingen had in acht te nemen, een ontelbare menigte van voorrechten, verkregen rechten, gevestigde belangen had te ontzien, maar die onder en met dit alles, meer en meer het centrale punt, het feitelijke hoofd van de staat was geworden; nog slechts wachtende op het Koningschap, dat na de beproevingen der jaren 1795-1813 zijn nakomeling onbetwist ten deel zou vallen'.¹² 

Gerretson had wel een deel van gelijk toen hij schreef dat materieel de uitoefening der soevereiniteit tot 1795 verdeeld was geweest tussen de Staten-Generaal en de stadhouder - we kunnen er de Staten nog aan toevoegen - en dat hun onderlinge strijd om de volstrekte oppermacht de oorzaak is geweest van veel ellende.¹³

De betekenis van de functie hing samen met de vraag of de prins van Oranje een politiek zwaar- of lichtgewicht was. Toen de Nationale Conventie in naam van het Franse volk in 1793 verklaarde in oorlog te zijn met de Hollandse erfstadhouder, konden de Hoogmogende Heren der Staten-Generaal hun verontwaardiging niet beheersen. 

'Oorlog te verklaren aan den Stadhouder der Verenigde Nederlanden, die geen Souverein is van dezen staat; maar een Illustere Personage aan deze geattacheerd, door de Hooge Waardigheden, welke hij in denzelven bekleedt, onder de Soevereiniteit der Provinciën, wier vereniging de Soevereiniteit van het Bondgenootschap representeert, wat is dit anders dan de diepste onkunde te toonen aangaande de Regering van een Staat, van welke men oordeelt beleediging ontfangen te hebben.' Wanneer later in 1799 bij de Engelse inval in het Noordholland van de Bataafse Republiek de Britse admiraal Duncan zijn tegenstanders sommeert zich over te geven en daarbij de erfstadhouder aanduidt als de 'wettige soeverein' der Lage Landen heeft dit een averechtse uitwerking; zó zagen zelfs de vurigste aanhangers Willem v niet.¹⁴

Deze ervaring lag ten grondslag aan de waarschuwing welke Wilhelmina - de weduwe van Willem v - haar oudste zoon in 1812 deed toekomen. In zekere zin was deze goede raad overbodig. Ondanks de terugtocht van Napoleon vond de prins het - driekwart jaar voor de bevrijding - nog te vroeg om zich al met de regeringsvorm bezig te houden. Hij wist nog te weinig van de plannen der geallieerden. 'Ik voor mij,' zo antwoordde hij op 10 maart 1812 uit Breslau;

'ben gehecht aan de oude vormen en begeer alleen wijzigingen voor zover die nodig zijn om vroegere misbruiken te voorkomen, daar ik overtuigd ben, dat wij in het heel oude reeds zeer veel bezitten van wat wenselijk is. Als wij de dingen slechts kunnen terugbrengen tot het punt, waarvan provinciale invloeden hebben doen afwijken en zo wij slechts kunnen verwezenlijken, wat aan prins Willem I enprins Maurits niet is gelukt. De Unie van Utrecht en enkele verdere instructies leveren daartoe uitstekend materiaal.¹⁵

Dit antwoord leert drie dingen. De prins was niet voornemens af te wijken van de tactiek van zijn voorouders. Hij onderschatte kennelijk de vorderingen welke het eenheidsstreven en de versterking van het centraal gezag in de laatste jaren onder Schimmelpenninck hadden gemaakt net zomin als hij zich realiseerde hoe gretig vroegere patriotten onder koning Lodewijk Napoleon hadden gesolliciteerd naar koninklijke onderscheidingen.¹⁵

Terecht maakte hij een voorbehoud met betrekking tot de plannen van zijn potentiële bondgenoten. In dat opzicht verkeerde hij in een netelige positie. De Bataafse Republiek had het stadhouderschap afgeschaft. Weliswaar bleken haar besluiten later voor veelvuldige herziening vatbaar, maar bij de mislukte landing in 1799 van de Brits-Russische troepen in Noordholland was nauwelijks gehoor gegeven aan de oproep van de prins tot restauratie van de oude Republiek. Een terugkeer van het Oraniehuis leek zelfs onwaarschijnlijk. Bij de vrede van Amiens was dan ook slechts sprake van een schadevergoeding voor de gewezen stadhouder. 

Vrij unaniem beschouwt onze geschiedschrijving het optreden van de toekomstige Willem 1 bij de onderhandelingen daarover met Napoleon als vernederend. Weigerde zijn vader Willem v, die wel zwak maar niet onfatsoenlijk was, zich met 'gestolen goed' in te laten, zijn zoon aanvaardde het bestuur over het geseculariseerde bisdom Fulda - een gebied ter grootte van Groningen. Al was aan dit bewind in 1806 een eind gekomen en was de prins bij Napoleon in ongenade gevallen, populair in Engeland was hij niet geworden. 

Het zegt iets dat hij door de Engelsen niet gekend was in de landing van 40.000 Britten op Walcheren met bestemming Antwerpen - in de nadagen van het koninkrijk van Lodewijk Napoleon in juli 1809. Tot zijn ontstemming moest hij dat nieuws in Oostenrijkse kranten lezen. Onmiddellijk gaf hij te verstaan nooit afstand van zijn rechten op het stadhouderschap te hebben gedaan.¹⁷

Misschien gelukkig voor de prins was die expeditie niet zozeer door toedoen van de onfortuinlijke Lodewijk Napoleon als wel ten gevolge van slechte voorbereidingen en de 'Zeeuwse koorts' uitgelopen op wat Simon Schaamu.¹⁸ 

Sarcastisch aanduidt als 'even by British standards of incompetence: a stupendous débâcle'. Twee Engelse ministers, Canning van Buitenlandse Zaken (die de expeditie had afgeraden) en Castlereagh van Oorlog (die haar had gesteund) gingen er een duel voor aan. Castlereagh won maar het kabinet viel. Thans, in 1812, was Castlereagh terug in de regering, op Buitenlandse Zaken. In hetzelfde jaar, waarin de Franse keizer in Erfurt het toppunt van zijn macht bereikte, had Castlereagh het militair genie van Wellington ontdekt. Een van zijn biografen noteert: 

'Five years later Castlereagh had welded together the coalition that drove Napoleon back into France. Six years later, he had made him an exile in Elba; seven years later he had shut him up for ever within the prison of St. Helena. No British foreign secretary had ever initiated, carried on, and completed so great a work.¹⁹

Wij gaan voorbij aan het brokje Britse zelfverheerlijking, dat in zijn proza ligt besloten en dat een vergelijking met Winston Churchill oproept. Van tsaar Alexander van Rusland werd destijds eveneens betoogd dat hij 'was widely acclaimed as the conqueror of Napoleon and saviour of Europe'.²⁰ 

En zou zo iets ook niet over Metternich gezegd kunnen worden? We stellen alleen de vraag: hoe zou deze Castlereagh over Willem I oordelen? De prins had inmiddels de bakens alweer verzet! Bleef zijn tweede zoon 'Fritz' voor zijn militaire opleiding in Pruisen, de oudste zoon, de toekomstige Willem II, werd in het jaar 1809 net voor de Zeeuwse expeditie naarOxford gestuurd. Niet alleen of hoofdzakelijk voor zijn universitaire vorming. Ook om de banden van het Oranjehuis met het Britse vorstenhuis nauwer aan te halen. Die toeleg slaagde. 

Met zijn natuurlijke charme verwierf de jonge prins zich een zekere populariteit, die nog toenam toen hij zich als militair onderscheidde tijdens de Spaanse krijgstocht van Wellington. Sommigen zagen in hem al een geschikte echtgenoot voor de Engelse troonopvolgster prinses Charlotte.

Hiertoe behoorde James Harris, een Brits diplomaat die zijn land in Rusland en onze oude Republiek had gediend en die inmiddels als Lord Malmesbury voortleefde. In de literatuur wordt hij én als goede vriend én als kwade genius van Nederland afgeschilderd. Goede vriend van het Oranjehuis, dat hij in de dagen van Goejanverwellesluis bijstond. Kwade geest voor de Republiek, in zoverre hij vervolgens op harde bestraffing der patriotten aandrong:

'Wanneer de vele duizenden patriotten, die naar Frankrijk moesten vluchten hier waren gebleven en het begonnen werk hadden kunnen voortzetten, langs nationale lijnen, dan waren wij Frankrijk voor geweest; dan was hier op historische grondslagen een democratie opgebloeid die nimmer zo'n leegte achter zich had gelaten als het vreemde stelsel van vrijheid, gelijkheid en broederschap.²¹

Het was niet zo vreemd, dat Lord Malmesbury wel wat zag in een toekomst met een nieuwe koning-stadhouder als Willem III. Nu men dit droombeeld voor ogen had, lag de vraag voor de hand of de innemende zoon niet meer dan zijn stroeve vader geschikt was bij de bevrijding van zijn land de leiding in handen te krijgen. Het was niet alleen Wellington die voorkwam dat men op 'hol sloeg. Hij mocht 'slender Billy' best, maar wees op diens jeugd en gebrek aan ervaring: 

'Too much is not to be expected from him.²²

Het is aan psychologen om desgewenst uit te maken of in die periode in 't hart van de vader, die van zichzelf wist, dat hij niet zo gemakkelijk met mensen kon omgaan de naijver is gegroeid, welke de verhouding met zijn charmante, maar lichtzinnige zoon later herhaaldelijk zou vertroebelen. Feit is, dat Willem Frederik zich in april 1813 naar Engeland begaf om geïnformeerd te worden over zijn eigen toekomst en die van zijn Huis. Hij kwam er als ongenode gast. Een goede vriend als Lord Malmesbury had het afgeraden. Maar zo gemakkelijk liet Willem Frederik zich niet afschepen naar een toekomst zijn Nassause erfgoederen.

Voorzien van ruggesteun van Alexander, tsaar van Rusland en zijn Pruisische zwager, koning Frederik Willem legde hij Castlereagh de meest relevante vragen voor 23 over de gedachten van de grote mogendheden met betrekking tot de regeringsvorm in bevrijd Nederland; over de mogelijkheid van een gebiedsuitbreiding ter verhoging van de defensieve kracht van zijn land en ten slotte over de eventuele teruggave van Nederlandse koloniën, die Engeland met onbevoegd goedvinden van prins Willem v in  de verklaring van Kew in bezit had genomen. 

Op dat moment (mei 1813) hield Castlereagh, onbekend met het verdere verloop der international ontwikkelingen zich, overigens niet onwelwillend, op de vlakte. Doch dat Willem Frederik bij de beantwoording van die vragen betrokken zou worden, leek weinig twijfelachtig meer. Toen het ogenblik van vertrek naar Scheveningen daar was, zou een speciale Engelse vertegenwoordiger Lord Clancarty - vertrouwensman van Castlereagh - hem met raad en daad ter zijde staan. Tot goed begrip is het dienstig hier een enkele opmerking over deze Engelsman in te lassen. Bij het vertrek uit Engeland was nog onzeker in welke hoedanigheid hij in Nederland zou optreden.

Deze hing af van de positie, welke de prins van Oranje zou gaan bekleden. Toen deze de soevereiniteit had aanvaard, werd Clancarty tot ambassadeur benoemd; een hoge plaats op de ranglijst, die hem tot doyen van het corps diplomatique in Den Haag voorbestemde. Deze benoeming onderstreepte het gewicht, dat de Engelse regering aan haar jongste staatsrechtelijke creatie hechtte. De rol, welke Clancarty bij de geboorte van het koninkrijk der Nederlanden vervulde, kan met die van een baker worden vergeleken. 

Tien jaar lang, bijna onafgebroken, zou hij zijn land in Den Haag vertegenwoordigen, zich een toeziende voogd gevoelend. Toen hij in 1824 bij een Engels-Nederlands Rijngeschil aan zijn vroegere verdiensten meende te mogen herinneren, raakte hij uit de gratie. De koning had niet op met figuren, die hem wilden voorzeggen, hoe te handelen.

In de Nederlandse wetenschappelijke literatuur zijn maar weinig recente studies over het koningschap voorhanden. Wel worden in artikelen en monografieën soms argumenten gebruikt die beurtelings voor of tegen het koningschap pleiten. Het zou echter wenselijk zijn dat de analyse van de Nederlandse monarchie de fase achter zich zou laten van het debat pro of contra; heel wat belangwekkender is het om te kijken hoe de monarchie in de negentiende en vooral in de twintigste eeuw functioneerde en door aanpassingen van actuele, praktische waarde kon blijven.

Het is duidelijk dat er juist in het geval van het koningschap sprake is van een eigenaardige vermenging van traditionalisme en moderniteit. Zodoende zal iedere analyse van onze monarchie treffend weergeven hoe in de Nederlandse samenleving zelf oud en nieuw met elkaar versmolten zijn. Het is dan ook voor menige bewuste staatsburger van belang kennis te nemen van dit boek dat juist op dat samengestelde karakter van de maatschappij in het algemeen en van de monarchale synthese in het bijzonder wijst.

DE MONARCHIE IN NEDERLAND

Onder redactie van dr. C. A. Tamse. Universiteit van Leiden. Nu bezit het koningschap in wezen allerlei sterk van elkaar verschillende functies; het is daarom zinvol een en ander vanuit diverse invalshoeken te beschouwen. Met het oog op de staatsrechtelijke, sociale, politieke, psychologische, historische en kunsthistorische betekenis van het koningschap heeft een aantal auteurs, elk vanuit zijn discipline en ervaring, een bijdrage geleverd aan dit boek. Onder hen bevindt zich, naast dr. Tamse, dr. W. Drees sr., prof. mr. A. M. Donner en mr. J. L. Heldring.



 HOME Larry, Q & M
 DE KROON OP HET WERK VAN 1830

Comments

Popular Posts

It's where they extort the Vatican by Political government extortion for economic bribery, unseen oppression against their own unknown citizens and protecting their self-interest, their fraudulent capitalism activity on a scale never seen before; ´Barbary cannibalistic animal misbehavior´.

All rights reserved not to António Guterres, but to the bribery unseen Barbarian Design of those Nations, that have made it possible that even the Security Council of the United Nations is accused of mass extinction, estimated 50 million dead innocent people. Secretary-General Guterres of the United Nations since 2017, came after Ban Ki-moon, and before him? Who was corrupted the office of the highest rang, on our most valuable assets, that we have build after World War II?

End of the log,

The Bonka Brown Coffee,
The Annan Dark Roasted.

Per Dòminum nostrum

431 Flectámus Génua Deus, qui mirabiliter creasti hóminem, et mirabilus redemísti; da nobis, quæsumus, contra oblectaménta peccáti, mentis rátione persístere; ut mereàmur ad ætérna gáudia perveníre. Per Dòminum nostrum J.C. Filium tuum.

Bounty Decoded

The act of separating the pure from the impure part of any thing (1:22). [150] Luth. Lib. de Captivated Babylon. [151] Calv. Inst. L. 3. C. 19. Sect. 14.