WILLEM VAN ORANJE IN BRUSSEL
Karel van der Noot,
Orde van het Gulden Vlies
Het Paleis van Nassau, ook Hof van Nassau genoemd is het voormalige stadspaleis van de graven van Nassau gelegen op de Koudenberg in Brussel. Het paleis werd gebouwd op een strategische plaats op een van de hoger gelegen stadsgedeelten van Brussel niet ver van de residentie van de hertogen van Brabant, het Paleis op de Koudenberg.
Translate
📚 Dutch Version
📚 English Version
Met de bouw werd in de jaren 40 van de 14e eeuw begonnen door de vermogende edelman Willem van Duivenvoorde, toen deze zich in Brussel vestigde. Omdat Willem van Duivenvoorde twaalf buitenechtelijke kinderen naliet maar geen wettige, kwamen zijn bezittingen, waaronder zijn Brusselse residentie in het bezit van de familie Van Polanen.
Het stond toen gekend als herberg van de Lek. Door het huwelijk in 1403 van de laatste telg uit deze familie, Johanna van Polanen, met Engelbrecht I van Nassau-Siegen, kwam het paleis in het bezit van de graven van Nassau. Op de markt in Brussel staat een zeer oud huis voor de burgerij dat gebouwd is tegen grote kosten, van binnen wanden heeft die kunstzinnig beschilderd zijn en dat opgesierd is met een hoge toren van natuursteen. Alhier bevinden zich zeven schitterende kerken, waarvan de Sainte Gudule de grootste is.
Het koninklijk paleis, dat met een kapel op een hoogte gelegen is en door keizer Karel V is gebouwd, is een niet geringe versiering van de stad. Daar komen de heren van het Gulden Vlies en leden der raden met de belangrijkste stadhouders' bij elkaar om zich te beraden over zaken van gemeenschappelijk belang.
Voor het allereerste begin van het slot van Willem van Oranje in Brussel moeten we teruggaan naar de veertiende eeuw. Willem van Duvenvoorde, een buitenechtelijke telg van het Nederlandse adellijke geslacht Wassenaer, was door zijn handige financiële manipulaties tot grote rijkdom gekomen. Tussen 1342 en 1345 liet hij op een heuvel boven de oude stad van Brussel een prachtig huis voor zich bouwen. Na zijn dood erfde zijn neef Jan van Polanen dit huis en het kwam met de nalatenschap van de familie Polanen in het begin van de vijftiende eeuw aan Engelbrecht I van Nassau.
Engelbrecht II liet het oude huis slopen en begon in 1480 met nieuwbouw, die bij zijn dood in 1504 nog niet voltooid was. Graaf Hendrik III ging verder met de bouw en liet er tussen 1509 en 1525 nog enige aanbouwen bij optrekken. Na de dood van René van Chalon kreeg diens weduwe, Anna van Lotharingen, het gebouw ter bewoning. Oranje bewoonde dit slot sedert 1555 en kocht het spoedig van genoemde weduwe.
Van het paleis der Nassaus zijn tot vandaag slechts de kapel en enige muurresten bewaard gebleven, die in het gebouwencomplex van de Academie der Schone Kunsten ingebouwd werden. In de 16e eeuw gold het in de nabijheid van het landsheerlijke paleis gelegen stadsslot lange tijd als het mooiste gebouw van Brussel. Het was in de stijl van de Vlaamse Renaissance opgetrokken, met steil oprijzende daken en met tin bekroonde torens.
De inwendige ruimten waren versierd met rijk houtsnijwerk, kunstrijke betimmeringen en werken van bekende schilders; hier hing bijvoorbeeld het beroemde drieluik
Tuin der lusten van Hieronymus (Jeroen) Bosch, dat na de vlucht van Oranje in 1567 is geconfisqueerd en in Habsburgs bezit kwam. Tegenwoordig behoort het tot de kunstschatten van het Escoriaal.
Op de binnenplaatsen bevonden zich kunstig geconstrueerde fonteinen, waaruit bij feestelijke gelegenheden wijn opbruiste. Er was nauwelijks een ontwikkelde bezoeker van Brussel te vinden die verzuimde het paleis der Nassaus te bezichtigen en menigeen schreef zijn indrukken op in een dagboek, dat tijdens de reis werd bijgehouden.
Albrecht Dürer ondernam in het jaar 1520 een reis door de Nederlanden en tijdens deze kwam hij, komende uit Antwerpen via Mechelen, in de middag van 27 augustus in Brussel aan. In zijn aantekenin-gen over zijn verblijf in deze stad, die grote indruk op hem maakte, kunnen wij lezen: 'Ik ben ook in het paleis der Nassaus geweest, dat zo kostelijk gebouwd is en ook mooi opgesmukt is.
Albrecht Dürer
'Daar heb ik het mooie schilderij in de kapel gezien dat meester Hugo (van der Goes) gemaakt heeft. Verder heb ik de twee mooie grote zalen en de allerwegen in het paleis aanwezige kostbaarheden gezien, ook het grote bed waarin 50 mensen kunnen liggen. En ik heb ook de grote steen (meteoriet) gezien, die naast de heer van Nassau tijdens een onweer in het veld is ingeslagen. Het paleis is hoog gelegen, men heeft er een verbazingwekkend prachtig uitzicht. En ik geloof niet dat er in het Duitse Rijk iets dergelijks te vinden is.
De Zwitser Thomas Platter maakte tussen 1595 en 1600 een studiereis door West- en Zuid-Europa, die hem in augustus 1599 in de zuidelijke Nederlanden bracht. Na een uitvoerige beschrijving van het paleis van de landsheer noteerde hij in zijn dagelijkse notities van de reis:
'Naast het bovenge noemde koninklijk paleis moet genoemd worden het paleis van de graven van Nassau dat ook groot is en imponerend is gebouwd; het heeft van binnen ook een grote binnenplaats en het heeft zeer veel vertrekken benevens een geweldig hoge toren".
Naast het genoemde paleis bezat Oranje zowel in Brussel als in Mechelen nog een kleiner paleis. Toen de jonge Prins van Oranje in de Nederlanden aankwam om zijn erfenis te aanvaarden, waarschijnlijk in het voorjaar van 1545 - werd hij vergezeld door twee jonge edellieden van ongeveer dezelfde leeftijd, zoons van de dicht bij Nassau residerende graven van Isenburg en Westerburg, die niet alleen metgezel waren, maar ook met hem opgevoed zouden worden.
Willem ging in eerste instantie in het kasteel te Breda wonen en hij kreeg een eigen kleine hofhouding, die onder leiding stond van de door Karel v benoemde opvoeders. - Allereerst droeg Claude de Bouton deze verantwoordelijkheid, vanaf 1549 tot de meerderjarigheid van Oranje, Jerôme Perrenot, heer van Champigney, een jongere broer van de bij de keizer veel invloed hebbende Granville, bisschop van Atrecht, die later kardinaal werd en de belangrijkste vertegenwoordiger van de belangen van Filips II in de Nederlanden zou zijn.
Behalve de zoons van genoemde Duitse graven behoorden tot zijn hofhouding acht personen: een edelman, een kamerdienaar, een lakei, een page voor de beide jonge Duitse graven, een leraar, een stalmeester, een paardenknecht en een staljongen. In de stal werden negen paarden gehouden. Zeker was er in Breda ook personeel voor de keuken en de tuinen enzovoort, maar daarover geven de bronnen geen uitsluitsel. Slechts is bekend dat de kleine hofhouding jaarlijks 3500 gulden kostte.
Aan het einde van het jaar 1548 kwam de jonge Oranje aan het hof van landvoogdes Maria van Hongarije, een zuster van Karel V, om daar in de meest voorname omgeving 'hoofs' te worden op-gevoed. Hij vertoefde herhaaldelijk vrij langdurig in Brussel en nam deel, in het gevolg van de landvoogdes, aan talrijke inspectiereizen door de - Nederlandse gewesten. In maart 1549 kwam Filips II vanuit Spanje in de Nederlanden aan, om zich te laten huldigen als opvolger van zijn vader.
Maria reed haar neef op 30 maart tot Tervuren tegemoet. Op 1 april maakte Willem van Oranje de glansrijke intocht van Filips in Brussel mee. Wekenlang daarna volgde in de afzonderlijke gewesten de ene huldigingsplechtigheid op de andere, met veel vertoon van praal bij de intochten in de steden en met schitterende toernooien - aan het toernooi in Antwerpen heeft Oranje, zoals bewezen is, deelgenomen en feestmaaltijden die meestal eindigden in wilde braspartijen.
Op 21 september 1549 ontving de pas zestienjarige Willem zelf de Spaanse troonopvolger in Breda en de dag daarop gaf hij een grote feestmaaltijd. De hofhouding van de landvoogdes continueerde de door de Bourgondische hertogen ingevoerde etiquette, die sedert het midden van de vijftiende eeuw voor de Europese hoven op overeenkomstige wijze als voorbeeld gold, zoals 200 jaar later de etiquette aan het hof van Lodewijk XIV van Frankrijk.
Grote indruk maakten op de opgroeiende Willem van Oranje, de in Brussel tentoon gespreide praal, de schitterende hoffeesten en toernooien alsmede de wilde jachtpartijen in de Brabantse bossen. Misschien had hij ook reeds bemerkt dat men zich aan het hof niet alleen maar met brassen bezig hield, maar dat naast de eet- en drinkgenoegens, pikante liefdesavonturen en jachtpartijen steeds ook ernstige gesprekken op politiek gebied gevoerd werden en dat juist het leven aan het hof bijzonder geschikt bleek te zijn voor het leggen van belangrijke politieke en persoonlijke contacten.
Meerderjarig geworden, was de eerzucht van Willem van Oranje er op gericht een hofhouding te tonen en een hofleven te hebben die nauwelijks bij die van koningen achterbleven en de hoven van de meeste vorsten in het Duitse Rijk in de schaduw stelden. Een voorbeeld ter navolging voor hem vormden de hofhouding der Bourgondische hertogen en die van hun Habsburgse opvolgers, die hij in Brussel had leren kennen.
In het begin van de jaren vijftig van de zestiende eeuw bevonden zich aan het hof van Oranje ongeveer 160 personen, onder hen 24 adellijke heren en 18 pages, die ook altijd zonder uitzondering zoons van edellieden waren. De hofhouding, met aan het hoofd twee intendanten, was naar de functies in vier afdelingen verdeeld: de afdeling voor de persoonlijke verzorging van de vorst, zijn vrouw en zijn kinderen, de keuken, de kelder (verantwoordelijk voor de drankvoorziening) en de stal.
Naar rangen gemeten was er een indeling in drieën: de adellijke leden van het hof (gentilshommes de la chambre et gentilshommes de la maison, met andere woorden de adellijke dienaren), de hogere functionarissen (officiers oftewel ambtenaren) zoals de kapelaan, secretarissen, jachtmeesters enz, en lager personeel zoals kamerdienaren, koks, stalknechten, wasvrouwen.
Spoedig had Oranje de reputatie verkregen dat zijn feesten en recepties vorstelijker waren dan die van het hof van de landsheer in Brussel. Maar zulk een hofhouding verslond reusachtige sommen gelden ondanks zijn hoge inkomsten waren zijn schulden reeds in 1552 zo gestegen dat hij zoals hij zelf klaagde, bij de bankiers in Antwerpen geen krediet meer kreeg. Oranje gaf zijn adviseurs de opdracht een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar zijn financiële situatie en voorstellen uit te werken voor besparingen.
De raad van adviseurs bere-kende in zijn in 1554 opgestelde rapport de jaar- hoflijkse kosten voor de hofhouding op 52.000 gulden. Een beperking werd aanbevolen, zodat de kosten jaarlijks nog maar 24.000 gulden zouden bedragen. Voor reizen, kleding, reparaties en rechtsgedingen bleef dan nog 12.000 gulden over. De raad gaf vrijmoedig als zijn mening te kennen dat deze geldsommen voldoende waren, wanneer Oranje meer orde in zijn levenswijze en persoonlijke uitgaven zou brengen.
In het begin leek het erop dat Oranje de aanbevelingen zou opvolgen: alleen al van het keukenpersoneel ontsloeg hij in één keer 28 man, wat hen permitteerde om gevolgtrekkingen te maken die tekenend zijn voor de grootte van de keuken. Maar spoedig vergat hij alle goede voornemens en streefde hij naar nog meer luister en genot. Omstreeks 1560 vereiste zijn hofhouding jaarlijks reeds 90.000 gulden, zijn totale schuldenlast bedroeg 900.000 gulden - een voor die tijd haast onvoorstelbaar hoge som.
De hofhouding was bij de aanvang der jaren zestig in omvang toegenomen tot 256 personen, onder hen 23 edellieden, 26 pages, 26 leden van het keukenpersoneel, 17 stal bedienden, 8 valkeniers, 7 jagers, 3 goudsmeden, 18 hellebaardiers als lijfwacht, enige kleermakers, goudborduurders, enz. Met een scheut zelfspot schreef Willem van Oranje in 1564 aan zijn jongere broer Lodewijk van Nassau:
'Het komt mij voor, dat wij van een soort zijn die in de jeugd enigszins slecht met geld omgaat, maar wanneer we oud zijn zullen we het beter doen, net als onze vader.
HEERLIJKE VERHOUDINGEN
Zelf een dienstman van Karel v en Filips II, probeerde Willem van Oranje met de aan hem onderhorigen een zodanige relatie te scheppen dat deze aan zijn belangen ten goede zou komen. Op 26 augustus 1551 schreef Graaf Willem van Nassau aan zijn achttienjarige zoon Willem van Oranje:
'De strenge en eerbiedwaardige, mijn goede beschermheren, heer Conrad von Bemelberg, ridder enz., en Wolf von Velperg, zwagers, hebben mij geschreven, dat bovengenoemde Velperg een zoon heeft, die 13 jaar oud is, die hij uit huis wil doen en die hij graag bij rechtschapen mensen wil laten opvoeden en zij beiden willen genoemde zoon bij niemand liever dan bij U in huis zien, ze hebben me daarom verzocht U te vragen deze jongen aan te nemen. Omdat zulke mensen die U en mij zeer gunstig gezind zijn... die beiden ons zeer goed ten dienste kunnen staan, heb ik hun dit verzoek niet afgeslagen noch geweigerd. En ik verzoek U heel vriendelijk deze jongen bij U in dienst te nemen en een ander in zijn plaats te ontslaan of niet aan te nemen.
Deze brief is in meer dan één opzicht instructief. Aan de ene kant verduidelijkt hij dat het hof van de jonge Oranje reeds kort na zijn ontstaan aantrekkingskracht bezet voor Duitse adellijke families. Hij laat ook zien dat de betrekkingen van Willem van Oranje met zijn familie ondanks de jarenlange scheiding op plaatselijk niveau, de gedwongen geloofsovergang en de opvoeding en opleiding van de jeugdige in het sociale, politieke en Definitie van het heerlijke systeem intellectuele milieu van de hoge Nederlandse adel, niet verbroken waren.
Tenslotte geeft de brief aanwijzingen hoe de heerlijke verhoudingen functioneerden in het feodale stelsel en welke aanzienlijke betekenis die voor het vormen van partijen en politieke discussies binnen de heersende feodale klasse bezaten.
- Onder het heerlijke stelsel in engere zin verstaan we het doelgericht vergeven van winstgevende functies bij de overheid, bij het hof, in het leger of in de kerkelijke hiërarchie door daartoe bevoegde feodale machthebbers aan hun volgzame gunstelingen.
- In ruimere zin duidt het begrip heerlijk stelsel alle persoonlijke betrekkingen tussen de hoger en lager geplaatsten aan, waarbij eerstgenoemden hoopten op politieke ondersteuning en laatstgenoemden op financiële beloning of een carrière.
Als leenman van Karel V respectievelijk Filips II was Willem van Oranje zelf een dienstman, werd hij door hoger geplaatsten geprotegeerd en kwam hij daardoor in het heerlijke stelsel terecht. Zowel de keizer als zijn zoon zetten in dit opzicht de traditie van de Bourgondische hertogen voort, die geprobeerd hadden uit 'trotse en strijdlustige feodale baronnen... een handelbare en meegaande, in vaste dienst van de monarch bruikbare hofadel te vormen. Dit gebeurde door het vergeven van eervolle en veel geld opbrengende ambten en hoge militaire functies, door het promoveren naar een hogere stand, door het vergeven van wereldlijke en geestelijke inkomensbronnen, zogenaamde beneficiën, door de zo nauw mogelijke binding aan de vorst, maar ook door pure schenkingen van geld.
Aldus werden, om de eerzucht van de adel wakker te maken en deze enthousiast te maken voor de dienst bij de vorst, gunstelingen onderscheiden door het verlenen van hoge adellijke titels. Op deze manier ontstond een afzonderlijke groep, de 'groten', de heren, die de hoge Nederlandse adel vormden, waartoe ook Willem van Oranje behoorde. Een bijzonder hoge eer voor de edelen was de opneming in de Orde van het Gulden Vlies.
Keizer Karel V met de ordeketen van de ridders van het Gulden Vlies. Filips de Goede, Hertog van Bourgondië, stichter van de Orde van het Gulden Vlies. Gravures uit: Emanuel van Meteren, Oorlog in de Nederlanden. Deutsche Staatsbibliothek, Berlijn.
Op de drempel reeds van de eeuw van Erasmus lag het Gulden Vlies in de smeltkroes van nieuwe Europese verhoudingen. En nog vóór het begin van de Tachtigjarige Oorlog zou de Orde haar aanzien en betekenis zien ondergaan. De Orde van Filips de Goede was geboren in en voor de gedroomde Bourgondische Staat. Met de scheuring van Noord en Zuid verloor ze voorgoed haar vaderland. In de Habsburgse kanselarijen van Madrid en Wenen kon ze alleen nog vegeteren als een heraldiek kabinet van gepriviligieerden.
De Orde van het Gulden Vlies, Deze orde had Hertog Filips in het jaar 1430 gesticht naar aanleiding van zijn huwelijk met Isabella van Portugal en hij had haar gewijd aan de heilige Andreas, de beschermheilige van het Bourgondische Huis. Oorspronkelijk behoorden 24, later 30 ridders tot de orde. Hoofd van de orde was de op een gegeven ogenblik regerende hertog van Bourgondië. Als leden werden toegelaten leden van de voornaamste adellijke families uit het Bourgondische Rijk, soms ook uit aangrenzende landen.
De orde moest de leidende adellijke geslachten uit de slechts in personele unie verenigde gewesten aan de gemeenschappelijke vorst binden en zodoende langzamerhand onder de hoge adel een saamhorigheidsgevoel, als leefde men in één Bourgondische staat, opwekken, dat het streven naar centralisatie diende. Ook de Habsburgers gebruikten na de aanvaarding van de Bourgondische erfenis de orde met dit doel.
De ridders van de orde waren verplicht tot onvoorwaardelijke trouw. Zij moesten dapper zijn in het gevecht en hun eer als ridder hoog houden. Daarvoor genoten ze een reeks bijzondere voorrechten. Zij mochten het hoofd van de orde gevraagd en ongevraagd advies geven, zowel bij persoonlijke zaken als in regeringsaangelegenheden.
Zij bezaten een voorkeursrecht bij de benoeming van stadhouders, van leden van de raden die de vorst terzijde stonden en van de hoogste commandanten in het leger. Bij schendingen van het recht waren de ridders van de orde slechts onderworpen aan het vonnis van de orde en zij mochten niet voor een ander gerecht gebracht worden.
Zowel keizer Karel V als zijn landvoogdes in de Oranje als Nederlanden, Maria van Hongarije, hadden dienstman Willem van Oranje vanaf zijn vroegste jeugd betrokken bij het heerlijke systeem. De grote belangstelling van Karel en zijn zuster voor de persoonlijke ontwikkeling van de prins was zeker ook gemotiveerd door de traditionele banden van de Nederlandse Nassautak met de Habsburgers - reeds jegens Hendrik III en René van Chalon koesterde Karel V vriendschappelijke gevoelens. Maar voor alles moest de opgroeiende jonge man een trouwe volgeling worden. Eenmaal meerderjarig, behoorde Willem van Oranje tot de bevoorrechte gunstelingen van de keizer.
Toen Karel V in het voorjaar van 1552 zijn vijfde oorlog tegen Frankrijk bevelhebber bijzonder te onderscheiden, nam, begon, werd de juist 19 jaar geworden Oranje belast met het commando over een regiment voet door Karel V volk dat uit 10 vendels bestond. Zonder zich als Oranje deel aan de met wisselend succes ondernomen veldtochten uit de jaren 1552 tot 1555.
Bijgevolg was het klaarblijkelijk protectie door de keizer die ertoe leidde dat hij op 22 juli 1555 met voorbijgaan van bekwamere en meer ervaren veldheren zoals Graaf Egmond, Graaf Lalaing en Graaf Aremberg - tot opperbevelhebber van het kort daarvoor gevormde leger aan de Maas benoemd werd. Slechts een klein aantal maanden daarna viel Oranje opnieuw een hoge eer ten deel.
Karel V droeg op 25 oktober 1555 tijdens een plechtige ceremonie in de grote zaal van het paleis van de hertogen van Brabant in Brussel de regering over de Nederlanden over aan zijn zoon Filips. De aan jicht lijdende keizer verscheen, steunend op de schouder van Willem van Oranje, in een gemeenschappelijke vergadering van de Staten-Generaal en van de hoogste waardigheidsbekleders en demonstreerde op deze manier de bijzondere vertrouwensrelatie met zijn beschermeling.
Ook Filips II verleende Oranje hoge onderscheidingen. In november 1555 werd hij lid van de Raad van State, in maart 1556 werd hij opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies en in 1559 benoemd tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Met veel ijver en eerzucht wijdde Oranje zich allereerst aan de hem opgedragen taken en hij was gelukkig wanneer hij daarvoor waardering kreeg. Bijvoorbeeld schreef hij op 10 juni 1552, nadat de landvoogdes haar waardering tegenover hem geuit had voor het geslaagde aanwerven van troepen, trots aan zijn eerste vrouw:
'Ik heb gisteren van de koningin brieven van een zo aangename inhoud gekregen als zij, maar mogelijk ooit in haar leven iemand geschreven heeft. Ze heeft tegenover mij haar grote tevredenheid geuit over mijn ijver en mij verzocht steeds zo verder te gaan. Ik vraag de Schepper mij genadig te zijn zodat ik deze goede reputatie behoud.
De motivatie voor deze bereidheid om zich in te zetten kwam aan de ene kant zeker voort uit zijn streven zich te onderscheiden ten overstaan van de landvoogdes en van de keizer en zich aldus aan te bevelen voor hoge en de hoogste ambten. Daarbij vormde zonder twijfel de kans op een voordelig inkomen een lokkend doel, want het leiden van een luxueus leven, de luidruchtige feesten en de prachtige paleizen verslonden geweldige sommen.
Aan de andere kant speelden ook ideële motieven een rol. Oranje zag als een persoonlijke levenstaak het voldoen aan zijn verplichtingen als leenman, maar even vanzelfsprekend was het voor hem dat zijn landsheer zijn bezittingen en privileges beschermde. In dit opzicht een dienstman van Karel V en Filips II zijnde, probeerde Oranje anderzijds de van hem afhankelijke dienstmannen om zich heen te groeperen en hen door het vergeven van functies aan zich te binden.
Zolang Oranje het goed kon vinden met de landsheer, wilde hij van zijn dienstmannen gebruik maken ter vermeerdering van zijn aanzien en tot bevordering van zijn carrière in dienst van de landsheer. In het jaar 1559 kwam het echter tussen Filips II en de hoge Nederlandse edelen wegens de schending van hun privileges tot openlijke woordenwisselingen, die tot de vorming van een oppositie uit de hoge adel leidden.
Van dit tijdstip af zag Oranje erop toe dat hij zich door het vergeven van ambten verzekerde van een groep politieke aanhangers, die hem in geval van nood ook in de gewapende strijd tegen Filips II zou volgen. Daartoe stonden verschillende wegen voor hem open: via zijn functie als militair bevelhebber en als stadhouder, via zijn rechten als feodaal heer en via zijn hofhouding. De militaire carrière van Willem van Oranje was in juli 1551 begonnen, toen hij opdracht kreeg een compagnie van 200 ruiters aan te werven en te formeren. Karel V bereidde de in 1552 beginnende oorlog tegen Frankrijk voor en stelde daarvoor een leger van huurlingen samen.
Naast de huursoldaten, die slechts voor een veldtocht aangeworven en na de beëindiging ervan weer afgedankt werden, was er ook een staand leger, dat bestond uit troepen die in vaste dienst waren. De kern van dit kleine leger werd in de Nederlanden gevormd van door de zogenaamde benden van ordonnantie. In het jaar 1555 waren er 15 van zulke benden van ordonnantie, vijf van 50 lansen, vijf van 40 lansen en vijf van 30 lansen.
Een lans bestond uit een zwaar bewapende ruiter (homme d'armes), zijn schildknapen en pages benevens twee lichtbewapende ruiters die boogschutters waren. Bijna alle hommes d'armes en vele boogschutters kwamen uit de adel voort. De kapiteins der benden waren afkomstig uit de hoge adel. De grootte van de bende vormde een indicatie voor het aanzien van de commandant.
De benden van ordonnantie vormden dus een soort 'nationaal' Nederlands leger. Het was verboden om andere dan 'natuurlijke', dat wil zeggen in de Nederlanden woonachtige, onderdanen en leenmannen van de vorst in dienst te nemen. Meestal kwamen de leden van een bende uit hetzelfde gewest, waardoor de samenhang van de troep bevorderd werd. Na de beëindiging van veldtochten en in de winter werd de troepen toegestaan naar huis te gaan, ze bleven echter formeel in dienst en ze kregen soldij.
Oranje kreeg in 1553 zijn benoeming tot kapitein van een bende van ordonnantie van 30 lansen. Daarbij werd hem toegestaan zijn eenheid zelf op de sterkte van 50 lansen te brengen. Intussen waren uit bereden huursoldaten en benden van ordonnantie regimenten gevormd. In het jaar 1554 werd Oranje bevorderd tot bevelhebber over zulk een regiment, dat uit zijn bende van ordonnantie, die van Hendrik van Brederode en uit drie bereden troepen huursoldaten onder Duitse aanvoerders bestond.
Zoals reeds bekend is, kreeg Oranje in 1555 het opperbevel over het gehele leger van de Maas. In 1558 klom hij op tot opperbevelhebber van alle benden van ordonnantie. Na de vrede van Cateau-Cambrésis in het jaar 1559 werden de benden van ordonnantie tot het neerslaan van de beeldenstorm in 1566 niet meer actief.
Met zijn andere hoge ambten legde Oranje uit protest tegen de absolutistische politiek van Filips II ook het bevel over zijn bende van ordonnantie neer. Het is zeer waarschijnlijk, dat door het bijzondere karakter van deze militaire eenheden binnen de benden van ordonnantie een meer dan slechts zakelijk militaire relatie ontstond tussen de kapiteins en hun ruiters. Het behoren tot de adel, de herkomst uit hetzelfde gewest, de gezamenlijk beleefde successen en nederlagen, de geleden vermoeienissen en de in de kring der bende gevierde feesten lieten een saamhorigheidsgevoel, soms ook aanhankelijkheid jegens de commandant en persoonlijke vriendschappen ontstaan.
Het was de kapiteins weliswaar verboden dienaren en bedienden uit hun hofhouding in hun bende op te nemen, maar dit gold niet voor edelen die zich aan hun hof bevonden. Zoals is bewezen, bevond zich het grootste deel van Oranjes hofadel inderdaad bij hem wanneer hij te velde was, zodat het zeker mogelijk is dat tenminste enige van hen dienden in zijn bende. Ook het feit dat de kapiteins hun luitenants en hommes d'armes in grote mate zelf konden uitzoeken en aanstellen, bood mogelijkheden voor het doen ontstaan van heerlijke verhoudingen.
Uit dat alles zou men kunnen concluderen dat een bende van ordonnantie een soort clan was, onder alle omstandigheden solidariteit vertoonde en tegenover haar kapitein onvoorwaardelijke trouw bewees. Deze beoordeling is echter niet overeenkomstig de historische feiten, zoals het voorbeeld Oranje laat zien. Deze en zijn broer en trouwe partijganger Lodewijk van Nassau deden beslist hun best van de benden van ordonnantie een militaire ruggensteun te maken in verband met de scherper wordende ruzies met Filips II, maar toen Oranje in het voorjaar van 1567 in ballingschap moest gaan, bleef zijn bende in de Nederlanden.
Slechts van enige leden ervan is bekend dat zij zich nog na Oranjes vlucht voor hun heer hebben ingezet, zoals bijvoorbeeld de luitenants Jan van Hoorne, Baron van Boxtel en bovendien Godard van Bockolt. De meesten bleven in dienst van Filips II en hebben later tegen hun voormalige heer gestreden. Als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht was Oranje de directe plaatsvervanger van Filips II in deze gewesten. Oorspronkelijk bezaten de stadhouders zeer vergaande bevoegdheden. Samen met het hoogste gerechtshof in ieder gewest benoemden ze alle ambtenaren, ook de militaire gouverneurs en vergaven zij de beneficiën. Deze competenties werden door de centralisatiepolitiek, die Karel v vooral sedert het begin van de jaren dertig voerde, systematisch beperkt.
De stadhouders behielden enkel het recht om enige lagere ambten en beneficiën te vergeven, zodat Oranje via het ambt van stadhouder nauwelijks een heerlijk systeem kon opbouwen. Daarentegen bleek het aanstellen van dienst mannen doeltreffender te zijn dan de mogelijkheden die voortvloeit uit de feodale heerlijke rechten van Oranje. In en om Breda was er een hele kring van families van lage adel, die generaties lang functies in het bestuur van de heerlijkheid of in de hofhouding vervulden. De bestaansbasis van deze edelen bestond uit de trouw aan het Huis Nassau en de meesten van hen ondersteunden Oranje bij het geven van leiding aan de adel die oppositie voerde tegen het absolutisme.
Daartoe behoorden de families Renesse van Elderen, Oyenbrugge, Assendelft, De Mol en Masscherel. Dikwijls waren deze families onderling bloed- en aanverwant. Net zo lagen de verhoudingen in de andere heerlijkheden van Oranje. Enige hofedelen bleven ook in de moeilijkste tijden Oranje trouw. Aangezien zij in de jaren na 1567 nauwelijks op materieel gewin konden rekenen, moeten we ervan uitgaan dat uit de verhouding van heer tot dienstman ook persoonlijke banden konden ontstaan.
Dit geldt zeker voor Karel van der Noot, de heer van Risoir, die in dienst van Oranje was. Van der Noot sloot zich in 1566 aan bij het 'Compromis', het anti-Spaanse verbond van de lage adel.
De overheersende rol van Holland leidde ertoe dat de raadpensionaris van dit gewest de belangrijkste ambtelijke functionaris in de Republiek werd, invloedrijk vooral ook op het terrein van de buitenlandse politiek. Zie ook Johan van Oldenbarnevelt en Johan de Witt.
Raad van Beroerten Bijzondere bloedrechtbank, door Alvain 1567 ingesteld voor de bestraffing van allen die aandeel hadden gehad in de protestacties en ongeregeldheden (beroerten') in 1566 of daarvoor verantwoordelijk werden gehouden ('Bloedraad'), in 1576 opgeheven. Zie ook Beeldenstorm, geuzen en Tachtigjarige Oorlog.
Raad van State 1. In 1531 bij reorganisatie van het centrale bestuur onder Karel v gevormd als adviesorgaan van de landsheer of diens plaatsvervanger (landvoogd of landvoogdes) bestaande uit leden van de hoge adel, later aangevuld met enkele juristen. 2. Tijdens de Republiek bestuurlijk orgaan van 12 leden, door de Staten-Generaal op voordracht van de gewesten benoemd, met taken op het terrein van leger en financiën.
rampjaar Benaming voor de gebeurtenissen in 1672, toen de Republiek werd aangevallen door Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen, grote delen van het land door vijandelijke troepen werden bezet en Holland daaraan slechts ontkwam door inundaties (Waterlinie). Zie de chronologie
De buiten het bewind gehouden Willem III werd onder de druk van Oranje- 'Spieringen tot stadhouder en kapitein-generaal benoemd. Zie ook wetsverzetting en Johan en Dirk de Witt. Hij werd veroordeeld door de in september 1567 door Alva ingestelde 'Raad van Beroerten', hij vluchtte, nam in 1568 deel aan een aanslag op Alva die mislukte en commandeerde in 1570 een vendel voetvolk in dienst van Oranje. François de Virieu, de stalmeester van Oranje, volgde deze bij al zijn veldtochten vanaf 1572.
Jerôme Tseraerts was al in 1553 in dienst van Oranje. Reeds zijn vader Jacob Tseraerts had de Nassaus als drost van Breda gediend. Jerôme bracht het tot stalmeester, ging met Oranje mee in ballingschap naar Dillenburg en werd later bedacht met verscheidene belangrijke politieke en militaire opdrachten. Maar ook bij de hofedelen kan van trouw tot in de dood jegens de heer niet altijd zonder uitzondering sprake zijn. Voor enigen was van hoger belang de trouw aan de landsheer of aan het katholieke geloof en om deze reden keerden zij zich af van Oranje.
Tot hen behoorde Jacob Tseraerts, die zijn zoon wegens diens trouw aan Oranje onterfde. Anderen, zoals Karel van Gavere, Heer van Fresin en Graaf van Beauvien, verlieten Oranje toen zij vrezen moesten persoonlijk schade te zullen lijden bij verdere trouw. Van Gavere behoorde in 1565 tot het hof van Oranje, trad toe tot het 'Compromis', wisselde daarna echter van partij en streed later gewapenderhand tegen Oranje.
Het voorbeeld van Oranje laat zien dat de heerlijke verhoudingen wel een rol in het politieke leven van de 16e eeuw konden spelen, maar in uiterste crisissituaties geen betrouwbare ruggensteun voor de heer waren. De aanhankelijkheid van de dienstman Oranje tegenover zijn heer Filips II sloeg om in verbitterde vijandschap toen deze fundamentele privileges van de Nederlandse hoge adel wilde intrekken. De Heer Willem van Oranje moest beleven dat de meesten van zijn dienstmannen hem om persoonlijke voordelen in de steek lieten.
OXFAM INTERNATIONAL - GREENPEACE - WWF WILDLIFE - PAPAGENO
LIVESTRONG - DOCTORS WITHOUT BORDERS - WELCOME TRUST
Comments
Post a Comment