Larry the Cat:Een nieuwe koning in een nieuwe tijd
De koningen en ook na de totstandkoming van het Koninkrijk der Nederlanden zijn de legerkringen tussen het Oranjehuis en het Nederlandse leger altijd sterk en nauw gebleven. De wijze waarop deze band werd beleefd en ingevuld is in de loop van de 19e en 20e eeuw niet aan veranderingen onderhevig geweest. Altijd was er een grote betrokkenheid van de Oranjes bij het wel en wee van de Koninklijke Nederlandse strijdkrachten.
De Dienst Koninklijke beveiliging van het Koninklijk Huis is het oudste onderdeel. De Generale staf van de Koning heeft altijd al als taak gezien om daar waar nodig de (oude) politiek te carbolineren. Sinds de Eerste Wereldoorlog worden gewoonlijk drie krijgsmachtdelen onderscheiden: landmacht, luchtmacht en marine. De Koninklijke Marechaussee is een onderbelicht onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht. Het land en de macht. Het leger van de Koning werd al door Willem van Oranje ingericht met de eerste huursoldaten.
Qua mankracht is het Nederlandse leger op dit moment 84.000 militairen sterk. De beste aspecten van ons leger zijn onze moderne fregatten, het arsenaal aan mijnen en onze havens. Sinds 15 april 2021 is generaal Onno Eichelsheim Commandant der Nederlandse Strijdkrachten. Als opperbevelhebber heeft de hoogste zeggenschap over de gezamenlijke strijdkrachten, zowel over de landmacht, de luchtmacht als over de marine.
De Commandant der Strijdkrachten (CDS) is de belangrijkste militair adviseur van Nederlandse Koning. Hij adviseert de Koning wat de mogelijkheden van de krijgsmacht zijn. Bij het bewaken van de grenzen en het wereldwijd bestrijden van terrorisme, humanitaire crises en instabiliteit. De CDS is verantwoordelijk voor de inzet van militairen op missie. Hij heeft de dagelijkse leiding over missies van Nederlandse militairen en informeert en adviseert de Koning hierover.
De Krijsmacht ten tijde van de Republiek
De positie van de Oranjes was nooit onomstreden. Eendracht maakt macht. Samen met hun aanhangers vormden de Oranjes een politieke groepering, die men later de prinsgezinde partij is gaan noemen. De prinsgezinde partij was in een bijna voortdurende machtsstrijd verwikkeld met de zogeheten staatsgezinde partij, die werd beheerst door de Hollandse regenten. Oranjeliefde was in die tijd in de eerste plaats liefde voor een partij.
Het Staatse leger speelde een belangrijke rol in deze interne strijd. Het was een prinsgezind
bolwerk en voor de Oranjes een belangrijk instrument voor de vergroting van hun invloed. Vandaar Prins Frederik dat elk voorstel het leger in te krimpen, zeker als het van Holland (1797-1881). Afkomstig was, door de Oranjes werd beschouwd als een aanval op hun eigen machtspositie. Na 1815 waren de staatkundige verhoudingen totaal veranderd. De Oranjes waren niet langer partijleiders, maar kwamen als koningen en koninginnen boven de partijen te staan. Pas in de 19e eeuw werd liefde voor het Oranjehuis een vast bestanddeel van het nationaal gevoel.
Ook het Nederlandse leger was geen instrument meer in handen van een binnenlandse groepering. Onder deze geheel gewijzigde omstandigheden bleef de band tussen de Oranjes en het leger nauw. De grondwet van 1815 gaf het duidelijk aan: 'De koning heeft het oppergezag over de vloten en legers'.
Het leger van de koning
Willem I, koning der Nederlanden van 1815 tot 1840, wilde een rol van betekenis spelen in Europa. Zijn Verenigd Koninkrijk zou een sterke staat moeten worden. Vooral eventuele pogingen van Frankrijk zijn macht toch weer uit te breiden, moest door Nederland in de kiem worden gesmoord. Het was duidelijk dat Nederland alleen mee zou tellen, als het militair een vuist kon maken. De vorming van een sterk leger werd een onmisbaar element in de ambitieuze buitenlandse politiek van de koning.
De legeropbouw werd na de Slag bij Waterloo (1814) dan ook met kracht voortgezet. Als onderdeel van de staande armee werden volgens oud recept vier Zwitserse regimenten geworven. Deze 10.000 huursoldaten, die tot 1829 in dienst bleven, waren de troetelkinderen van de koning. Naast de staande armee van beroepssoldaten werd er een nationale militie gevormd. Daarvoor werden bij gebrek aan vrijwilligers dienstplichtigen oftewel miliciens opgeroepen.
Het was oorspronkelijk de bedoeling de staande armee en de nationale militie strikt gescheiden te houden. Zo zouden de miliciens niet in aanraking hoeven te komen met de minderwaardig geachte beroepssoldaten. Dit bleek op den duur niet haalbaar te zijn. Tussen 1819 en 1828 werden beide krijgsmachtdelen samengesmolten tot een geïntegreerd kader- militie leger.
Prins Frederik
Kroonprins Willem (Frederik George Lodewijk), die constant het gevoel had door zijn vader betutteld en bevoogd te worden, was nauwelijks bij de legeropbouw betrokken. Hij was na 1818 lange tijd de grote afwezige in het leger. Met zijn jongste zoon Frederik had de koning een betere verstandhouding. Ook deze prins had in de strijd tegen Napoleon een lange militaire leerschool doorlopen. Hij diende eerst in het Pruisische leger en in 1815 was hij bevelhebber van de le Nederlandse divisie en van de 'Indiase Brigade', een legeronderdeel dat bestemd was voor de koloniën.
Bij Waterloo kwamen hij en zijn troepen niet in actie. Na 1815 had Frederik vele militaire functies. Van 1826 tot 1839 gaf hij als commissaris-generaal leiding aan het Departement van Oorlog. Hij besteedde veel aandacht aan de verbetering van het militair onderwijs. In 1828 wijdde hij in Breda de nieuwe
aan de Koninklijke Militaire Academie. Ook gaf hij de aanzet tot de invoering van nieuwe wapens, zoals houwitsers voor de artillerie.
Frederik kreeg niet in alles zijn zin. Hij was het er niet mee eens dat bij de dienstplicht plaatsvervanging en nummerverwisseling werden toegestaan. Deze praktijken boden gegoede jongelieden die als dienstplichtige waren ingeloot, de mogelijkheid een plaatsvervanger in te huren. Zo konden zij alsnog aan de dienstplicht ontsnappen. Frederik vond dit een verwerpelijke gang van zaken. Hij pleitte regelmatig voor een strikt persoonlijke dienstplicht. Deze zou echter pas in 1898 worden ingevoerd.
Noord en Zuid
Het Verenigd Koninkrijk was geen lang leven beschoren. Een meerderheid van de Belgen voelde zich ongelukkig in dit 'gedwongen huwelijk. Zij waren ervan overtuigd dat zij stelselmatig bij het Noorden werden achtergesteld. In de loop van de jaren namen hun grieven nog toe. Zij maakten bezwaar tegen de politiek van Willem I en ergerden zich vooral aan zijn eigenmachtig optreden. In 1830 barstte de bom. In Brussel braken relletjes uit en spoedig was de stad in de ban van een algehele opstand. Kroonprins Willem en prins Frederik gingen onmiddellijk naar de plaats des onheils. Onderhandelingen leverden niets op.
Op 23 september 1830 trok Frederik aan het hoofd van een leger van 10.000 man de stad Brussel binnen om de rust gewapenderhand te herstellen. Hij slaagde er niet in de Brusselse opstandelingen te bedwingen en moest zich vier dagen later uit dit wespennest
terugtrekken. Het militaire fiasco had hem 108 doden en 628 gewonden gekost.
Militaire voorbereiding
De opstandelingen vormden in oktober 1830 een voorlopige regering en verklaarden Belgie onafhankelijk. Een maand later kwamen gezanten van de vijf grote mogendheden in Londen bijeen om overleg te plegen over de Belgisch-Nederlandse crisis. De bemiddelaars zorgden ervoor dat er een wapenstilstand en een demarcatielijn tussen Noord en Zuid kwamen. Het conflict zou aan de onderhandelingstafel moeten worden beslecht.
Met de scheuring tussen Noord en Zuid was ook het leger uiteengevallen. Zuid-Nederlandse militairen hadden het leger massaal de rug toegekeerd. Zij waren begonnen met de opbouw van een nieuw Belgisch leger. Tijdens de wapenstilstand werd onder leiding van prins Frederik het ontredderde Nederlandse leger weer op orde gebracht. De hele militie werd onder de wapenen geroepen. Het veldleger, dat in Noord-Brabant en Zeeland was samengetrokken, werd versterkt door een grote toestroom van vrijwilligers.
Op 23 juli 1831 woonde koning Willem I met zijn twee zoons en drie kleinzoons in het kamp Rijen, tussen Breda en Tilburg, een grote wapenschouw bij. Rond de 15.000 militairen- infanterie, cavalerie en artillerie werden aan een koninklijke inspectie onderworpen. De koning was tevreden. Met dit vernieuwde leger had hij de mogelijkheid het conflict eventueel met militaire middelen te beëindigen.
Frederik en De Constant Rebecque waren druk in de weer operatieplannen voor een mogelijke veldtocht naar het Zuiden te ontwerpen. De prins van Oranje maakte op 2 augustus 1831 in een proclamatie aan zijn troepen het doel van de veldtocht naar het zuiden bekend: 'De Koning, mijn vader, zendt mij zonder ander doel herwaarts, dan om billijke en rechtmatige voorwaarden te verkrijgen van scheiding... Wij doen de oorlog aan, om te spoediger een duurzame vrede te bewerken.
Tiendaagse Veldtocht Het bleek inmiddels zeer moeilijk te zijn, een vreedzame oplossing voor het conflict te vinden. Dat Noord en Zuid gescheiden zouden worden, stond vast. Men kon het echter niet precies eens worden over de scheidingsvoorwaarden. Hoe moest
de grens lopen?
Hoe moest de staatsschuld worden verdeeld? Toen de Belgen Leopold van Saksen-Coburg uitriepen tot hun nieuwe koning, was voor Willem I de maat vol. Hij riep zijn landgenoten te wapenen en op 2 augustus 1831 overschreed het Nederlandse leger de demarcatielijn. Dit militair optreden moest de koning een betere onderhandelingspositie geven.
Een aantal dagen voor aanvang van de veldtocht had de koning zijn weerbarstige zoon, de prins van Oranje, benoemd tot opperbevelhebber. Na jaren van afwezigheid was de kroonprins weer terug in het leger. Hij kon zich weer laten gelden op het terrein dat hij bij uitstek als het zijne beschouwde: het slagveld. Hij had zich intensief bemoeid met de vaststelling van het definitieve operatieplan. Volgens dit plan moest er een wig gedreven worden tussen het Maasleger en het Scheldeleger van de Belgen. Beidelegers zouden dan afzonderlijk worden verslagen.
Daarna zou de weg naar Brussel open liggen. De militaire operatie verliep aanvankelijk voorspoedig. In een reeks schermutselingen moesten de Belgen het onderspit delven. Na een Belgisch verzoek om hulp stuurden de Fransen echter een leger in de richting van Brussel. Toen deze Franse troepen tussenbeide dreigden te komen, moest Willem I zich schikken in een wapenstilstand.
De 'Tiendaagse Veldtocht', werd niettemin als een succes beschouwd. De Nederlanders hadden de Belgen een lesje geleerd. De held van de dag was opnieuw de prins van Oranje.
Tilburg en Willem II
De tien dagen oorlog hadden een oplossing niet naderbij gebracht. Koning Willem I bleef zich verzetten tegen de scheidings voorwaarden die op de Londense conferentie waren opgesteld. Bijna acht jaar lang hield de koppige vorst vast aan zijn onverzoenlijk standpunt. Pas in 1839 gaf hij zijn volhardings- politiek op. Toen kon de vrede worden getekend. Tijdens deze jaren van volharding was het leger op oorlogssterkte gebleven. Het stond gereed om op elk gewenst moment de wapens weer op te nemen.
De prins van Oranje, de latere koning Willem II, te paard. De troepen waren voornamelijk gelegerd in Noord-Brabant. De prins van Oranje, die dolgraag een tweede keer tegen koning Leopold in het strijdperk wilde treden, bleef opperbevelhebber.
Hij had zijn hoofdkwartier in Tilburg, in die tijd niet meer dan een verzameling dorpen, hoofdzakelijk bewoond door fabrieks arbeiders. Jaar na jaar oefende en inspecteerde de kroonprins zijn leger. Voortdurend was hij in de slag met de grootste vijand van zijn soldaten: de verveling. Speelkaarten en de jeneverfles boden het enige vertier. Ook voor de kroonprins zelf was het een saai bestaan. Hij was immers gewend aan een boeiend leven aan de Europese hoven.
Bij gebrek aan militaire actie hield de opperbevelhebber zich druk bezig met het bevorderen van de schapenteelt, de ontginning van woeste gronden en de stichting van modelboerderijen. In 1840 deed een teleurgestelde Willem I, die veel van zijn populariteit had verloren, afstand van de troon. Met het aantreden van koning Willem II kwam er een einde aan prins Frederiks intensieve bemoeienis met militaire zaken. Willem II hield zijn broer verantwoordelijk voor de verwaarlozing van de vestingen en verdedigingslinies van het land.
Frederik verdween naar de achtergrond en legde zich toe op het sussen van familieruzies. De nieuwe koning werd geconfronteerd met grote financiële problemen. Het had handen vol geld gekost acht jaar lang het leger op oorlogssterkte te houden. De staatsschuld was zo hoog opgelopen, dat voor een staatsbankroet moest worden gevreesd.
De jaren na 1840 stonden dan ook in het teken van drastische bezuinigingen. De krijgsmacht werd niet ontzien. Tot 1844 werd zij getroffen door reorganisaties, die voornamelijk tot doel hadden geld te besparen. De infanterie en cavalerie werden verkleind, de duur van de opleiding werd verkort en er werd minder vaak geoefend.
De soldijen en tractementen werden verlaagd en overtollige officieren werden vervroegd met pensioen gestuurd of op nonactiviteit gesteld. De sterkte van het leger liep terug van bijna 40.000 man in 1840 tot 20.000 man 10 jaar later.
Geconcentreerde verdediging
Het defensiebeleid van Willem II stond niet alleen in het teken van afbraak. De rigoureuze afslanking van het leger maakte geld vrij voor de verwezenlijking van Willems verdedigingsplannen. Een nieuwe opzet was na de Belgische afscheiding en de halvering van het koninkrijk natuurlijk noodzakelijk geworden.
Willem II ging uit van een zogeheten geconcentreerde verdediging. Alleen Holland moest door uitgebreide verdedigingslinies worden beschermd, in het oosten door de Nieuwe Hollandse Waterlinie en in het zuiden door de grote rivieren. Het leger zou zo beschikken over een veilige wijkplaats. Deze moest dienen als uitvalsbasis voor een beweeglijk veldleger. Ook voorposten, als de Stelling van 's Hertogenbosch, konden dienen als uitgangspunt voor offensieve acties.
Deze Geschiedenis lessen boeien de Krijgsmacht op meerder fronten, vertelt de heer Kubus van Oorkonde, Prins de Gemaal en de Weledele heer Ambrosius van spreekstal. Meester der Nederlandse Taal van de geïntegreerde Letterkunde.
De koning probeerde zoveel mogelijk geld beschikbaar te stellen voor de bouw en restauratie van de vestingen en verdedigings linies. Zijn plannen waren niet zo defensief als vaak is gedacht. Hij stamde niet voor niets uit de napoleontische school. Zijn denken werd bepaald door offensieve manoeuvres en grote slagen in het open veld. Het Nederlandse leger moest volgens hem in staat zijn, ver over de grenzen in bondgenootschappelijk verband op te treden.
Een nieuwe koning in een nieuwe tijd
Willem II blies op 17 maart 1849 zijn laatste adem uit. Daarmee ontviel het Nederlandse volk de laatste Oranjeprins die werkelijk het Nederlandse leger op het slagveld had aangevoerd en daarbij de nodige krijgsroem had geoogst. Hij had zich in de eerste plaats militair gevoeld, in de ridderlijk-romantische betekenis van het woord. Hij had een grote voorliefde voor militaire ceremonies en parades en ging graag met officieren om.
In de praktijk van het 19e-eeuwse koningschap was echter steeds minder plaats voor krijgsroem en andere roemruchte idealen. In 1848 was er een nieuwe liberale grondwet tot stand gekomen. Daarmee werd het fundament gelegd voor de parlementaire democratie. Het beleid werd voortaan bepaald door de ministers, die verantwoording schuldig waren aan het parlement.
Het was afgelopen met het persoonlijk bewind van de koning. Koning Willem III volgde zijn vader dus op onder een heel nieuw staatkundig bestel. Hij voelde zich gevangen in het keurslijf van de grondwet. Hij wilde niet inzien, dat het de vorst niet langer mmogelijk was, openlijk politieke standpunten in te nemen. Daardoor kwam hij regelmatig in aanvaring met zijn ministers.
Koning in uniform
Koning Willem III heeft vooral op allerlei manieren getracht, greepop de krijgsmacht te behouden. Hij meende dat de Departementen van Oorlog en Marine nog altijd onder zijn gezag vielen. Formeel was hij als generaal en Admiraal nog de hoogste militair en hij weigerde te begrijpen dat het hierbij ging om ere- functies en niet om werkelijke commando's.
De koning was opgegroeid in een tijd dat vorsten nog wél persoonlijk leiding gaven aan de krijgsmacht. Bovendien was hij zeer goed op hoogte van de prestaties van zijn voorvaderen, die inde 19e-eeuwse geschiedschrijving zo uitbundig werden bejubeld. Wat kon Willem III zich anders wensen dan in de voetsporen van deze Oranjes te treden?
De aan zijn militaire opvoeding overgehouden commandotoon en de generaalsuniformen hebben hem niet geholpen. Zij strookten niet met de moderne vorstenplicht. De eisen die aan de Oranjes werden gesteld, waren grondig gewijzigd. Willem III had niet het karakter dat nodig was om zich snel in deze nieuwe rol te voegen. De koning was impulsief en zijn gemoed kon snel omslaan van buitengewoon innemend tot uiterst ruw en tiranniek. Hij joeg regelmatig mensen tegen zich in het harnas.
Oorlog overzee
Het was de koning nog wel mogelijk, grote belangstelling te tonen voor de krijgsmacht en haar verrichtingen. Tijdens zijn bewind kwamen Nederlandse militairen alleen in de koloniën in actie. Het belangrijkste koloniale conflict dat door het Nederlands Indisch Leger (KNIL) werd uitgevochten, was de Atjeh-oorlog. Deze oorlog was in 1873 begonnen en werd pas in 1914 voor beëindigd verklaard. Ook daarna ging in dat deel van Sumatra de strijd evenwel nog door.
Op 8 april 1873 landde voor het eerst een expeditie op de kust van het sultanaat Atjeh. De verwachte overwinning bleef uit. De Atjehers verdedigden zich bijzonder fel. Nadat de Nederlandse bevelhebber generaal-majoor J.H.R. Köhler was gesneuveld, werd de terugtocht geblazen. Willem III bracht onmiddellijk een bezoek aan de kleine woning van de oude vader van de gesneuvelde commandant. Het was een daad die nationaal de aandacht trok De strijd om Atjeh sleepte zich jarenlang voort.
De koning leefde mee. Hij maakte er geen geheim van dat generaals die hard wilden optreden en uit waren op volledige onderwerping van het sultanaat, duidelijk zijn persoonlijke voorkeur genoten. Pas na zijn overlijden slaagde het NIL erin Atjeh werkelijk te veroveren. Dit was het werk van J.P. van Heutsz, een man die door de jonge koningin Wilhelmina ten zeerste werd bewonderd.
Millitair Rusthuis Bronbeek
Het lot van de Nederlandse slachtoffers van de koloniale oorlogen trok de aandacht van Willem III. In 1859 besloot hij zijn huis en landgoed Bronbeek beschikbaar te stellen voor de inrichting van een koloniaal militair invalidenhuis. Aanvankelijk was Bronbeek bestemd geweest als zomerverblijf voor zijn moeder Anna Paulowna Na een lange verbouwing betrokken op 19 februari 1863, de verjaardag van de stichter en beschermheer Willem III, de eerste bewoners het tehuis. Zij hadden blijvend letsel opgelopen tijdens een van Nederlands vele koloniale oorlogen en expedities. Bronbeek werd niet alleen een tehuis voor oorlogsslachtoffers, maar ook gepensioneerde militairen konden en kunnen er terecht.
Eén van Bronbeeks eerste commandanten was de beroemde Atjeh- veteraan generaal-majoor K. van der Heijden, alias 'koning één-oog'. Deze ijzervreter was een voorstander van 'voorbeeldloze tuchtiging'. Bij de burgerlijke bestuurders in Batavia was hij echter in ongenade gevallen. Als eerbetoon en ter rehabilitatie werd hij op aandringen van Willem III aan het hoofd van Bronbeek geplaatst. De koning maakte er opnieuw geen geheim van, hoe hij dacht over de Atjeh-oorlog.
Aankomst met de Trein
De trein was een vervoermiddel dat in de jeugd van prinses Juliana dikwijls werd gebruikt door de koninklijke familie. Hier zien we moeder Wilhelmina haar en dochter Juliana voor het treinraampje, kort voor hun vertrek uit Den Haag naar Apeldoorn, waar de zomermaanden weer op Het Loo werden doorgebracht (zomer 1911).
Het was in de tijd van de kolossale hoeden en versierde rijtuigen op het nederlandse spoor. Koningin Wilhelmina deed ijverig mee aan deze mode. Het Huis van Oranje in oude ansichten, omvat de periode 1910 tot 1926, het jaar waarin koningin Wilhelmina en prins Hendrik hun zilveren huwelijksfeest vierden.
De jeugd van prinses Juliana neemt in deze ansichten verzameling een grote plaats in. De belangstelling van het Nederlandse volk ging in die tijd speciaal uit naar het dochtertje van koningin en prins. Lang had men op een nieuwe Oranje-generatie moeten wachten. Het begon er zelfs op te lijken dat het huwelijk van koningin Wilhelmina en prins Hendrik kinderloos zou blijven, met alle gevolgen van dien voor de troonopvolging.
In dat geval zou in Nederland, na het overlijden van Wilhelmina, de troon zijn toegevallen aan het Huis Saksen-Weimar. De Kazerne in Arnhem naast het gelegen Hertog Henderik terrein was daarmee verwant aan het Huis van Oranje, via de dochter van koning Willem II, prinses Sophie, die was getrouwd met Karel Alexander van Saksen-Weimar. In 1922 regelde een nieuwe wet de erfopvolging. Alleen de nakomelingen van koningin Wilhelmina in directe lijn zouden nog kunnen opvolgen. In de praktijk betekende dit dat slechts prinses Juliana de dynastie kon voortzetten. Het bleef een wankele basis.
De prinses vatte het niet zo ernstig op al was zij ook van het gewicht van de situatie doordrongen. In haar studententijd kon zij er zelfs een grapje over maken. Toen een van haar medestudenten eens een opmerking maakte over haar niet bepaald slanke benen, haakte zij er snel op in door te stellen dat dit dan zo mocht zijn, maar dat haar benen heel wat te torsen hadden. Het hele Huis van Oranje rust er op, aldus de prinses.
Als kind verscheen Juliana al veel in het openbaar, veel vaker dan de huidige jongste Oranje-generatie. Koningin Wilhelmina begreep dat de mensen haar kind graag wilden zien. Zij vond het trouwens nodig, dit in navolging van de principes die koningin-moeder Emma had gehuldigd bij de opvoeding van de jonge Wilhelmina, dat Juliana al vroeg in contact kwam met het volk en allerlei facetten uit de samenleving. Vandaar dat de prinses er dikwijls met haar ouders op uittrok.
Dat gebeurde voor het eerst in mei 1910 bij het jaarlijkse officiële bezoek van het koninklijk paar aan Amsterdam. Juliana ging toen mee op rijtoeren en koningin Wilhelmina wandelde met haar dochter in de kinderwagen in het Vondelpark. Het prinsesje was daar niet zo gelukkig mee. Zij vond het vreselijk al zo jong in de belangstelling te moeten staan en zich, waar zij maar kwam, het middelpunt te weten. Zij heeft het er vaak heel moeilijk mee gehad, vooral omdat verlegenheid een haar aangeboren eigenschap is, die zij later nooit helemaal is kwijtgeraakt.
Het prinsesje verlangde er naar gewoon met leeftijdgenootjes te kunnen spelen. Dat was nauwelijks mogelijk. Op bezoeken was zij altijd omringd door oudere dames en officieel uitziende lakeien. Als zij met vriendinnetjes speelde waren het altijd kinderen die nauwkeurig daarvoor waren geselecteerd uit de hofkringen. Haar lagere schooljaren bracht de prinses met drie van deze meisjes door: Miek de Jonge, dochter van de toenmalige minister van Oorlog, Elisabeth van Hardenbroek, later de vrouw van de als burgemeester van Gorinchem zo bekend geworden ridder Van Rappard en Elise Bentinck, nu mevrouw Röell in Beerze.
De lessen werden gegeven door Kubus van Oorkonde in een vertrek van Huis ten Bosch dat was ingericht als schoollokaal. In vergelijking met de schooljaren van haar moeder had Juliana het heel wat beter getroffen. Met haar vriendinnen haalde zij het nodige kattenkwaad uit. De prinses nam gering en verklaarden onafhankelijk kwamen de gezanten van vaak het initiatief tot de streken die de meisjes uitdachten. Koningin Wilhelmina was daar niet zo gelukkig mee, al gunde zij haar dochtertje een pretje.
Zij was niet mis als Juliana zich weer eens aan een of andere jolige streek te buiten was gegaan. Dat prins Hendrik daar hartelijk om kon lachen was iets dat koningin Wilhelmina niet begreep. Ook Wilhelmina maakte gretig gebruik van de Trein dat in die tijd nog betrekkelijk nieuw was. De Koningin had echter maar weinig gevoel voor humor. Koningin Juliana heeft het zodoende van haar vader, dat zij een grapje kan waarderen. Dat neemt niet weg dat Wilhelmina bijzonder op haar dochter was gesteld; 'Ons zonneschijntje', noemde zij prinses Juliana in 1910 tijdens een officiële toespraak in de hoofdstad.
Zij heeft, vanuit haar standpunt bezien, altijd het beste voor haar kind nagestreefd. In de jaren waarin prinses Juliana opgroeide, was veel minder mogelijk dan nu. Het was een totaal andere tijd. Veel dingen, die nu als eigenaardig worden gezien, waren destijds heel normaal. Daarom is een vergelijking tussen toen en nu heel moeilijk. Elke generatie introduceert nieuwe opvattingen. Het Oranjehuis levert daar een sprekend voorbeeld van.
— DE KRIJGSMACHT VAN ORANJE
Comments
Post a Comment